Was Jezus een koning? (5/5)
1/5 Tegenwoordig aanvaarden de meeste christenen, alsof dat een vaststaand feit is, dat Pilatus de betiteling honend, spottend, bedoelde. Het is echter in het geheel geen vastaand feit. Als men de evangelieën zelf leest, en zonder ook maar enige vooropgezette mening op na tehouden, dan vindt men niets dat erop zou wijzen dat de betiteling niet volstrekt au sérieu werd gebruikt, dat ze niet als zodanig volkomen legitiem en erkend zou zijn geweest door tenminst een aantal van Jezus’ tijdgenoten, met inbegrip van Pilatus. Wat de evangeliën zelf betreft kan Jezus inderdaad koning van de joden en of als zodanig beschouwd zijn geweest. Het is slechts de traditie die de mensen tot een andere opvatting heeft verleid. Suggereren dat jezus feitelijk koning der joden kan zijn geweest, is daarom niet strijdig met het bewijsmateriaal. Het is slecht in strijd met een lang gevestigde traditie, een lang gevestigd stelsel van geloofsovertuigingen die in laatste instantie gegrond zijn op iemands speculatieve uitleg.Als iets afwijkt vant het bewijsmateriaal, dan is het wel dit stelsel van geloofsovertuigingen. Want in Matteüs’ veslag van Jezus’ geboorte vragen de drie wijzen uit het Oosten: ‘Waar is de paasgeboren koning der joden?’ (Matt. 2:2) Als nu Pilatus de titel spottenderwijs had bedoeld, wat moeten we dan aan met de vraag van deze oosterse wijzen? Bedoelden zij de titel eveneens spotten? Stellig niet! Maar als zij dan verwezen naar een legitieme titel, waarom zou Pilatus dat dan niet eveneens gedaan kunnen hebben?
Hoe serieus moeten we dit verhaal over de drie wijzen nemen? Zijn er nog evangeliën zelfs apocrieve waarin dit beschreven staat?
***Bron 3: blz. 30***
2/5 De christelijke traditie betwist Jezus’ aanspraak op messianiteit natuurlijk niet. Ze betwist alleen wat messianiteit met zich meebracht, eenvoudigweg omdat dit eeuwenlang niet voldoende duidelijk is gemaakt. Jezus aanvaarden als Messias doch tevens zijn koninklijke en politieke rol ontkennen is gewoon niets anders dan de feiten negéren, het historische verband én wat de term ‘Messias beschouwd als apolitiek, een louter geestelijke figuur die voor het wereldlijk gezag geen uitdaging betekende, die zelf geen wereldse of politieke aspiraties koesterde en die zijn volgelingen wenkte naar een koninkrijk ‘niet van deze wereld’. Het bijbelonderzoek van de afgelopen twee eeuwen heeft echter een dergelijke uitleg in toenemende mate onhoudbaar verklaard. Weinig of geen deskundigen inzake dit thema zouden tegenwoordig betwisten dat de in Jezus’ tijd verwachte Messias een goeddeels politieke figuur was, doelbewust zinnend op Israëls bevrijding van het Romeinse juk. Het jodendom van die tijd erkende geen scheidslijn tussen godsdiens en politiek. Voor zover de rechtmatige koning door God werd gemachtigd en gesanctioneerd, was zijn politieke activiteit in een religieuze geur gehuld. Voor zover zijn religieuze taak bevrijding van zijn volk uit onderdrukking inhield, was zijn geestelijke rol tevens een politieke.
***Bron 3: blz. 37-39***
3/5 De evangeliën van Matteüs en Lukas vermelden duidelijk dat Jezus van koninklijken bloede was, een echte en legitieme koning, de rechtstreekse afstammeling van Salomo en David. Als dit op juistheid berust, zou het Hem ten minste één belangrijke kwalificatie als Messias hebben verleend, dan wel om als zodanig naar voren te worden geschoven. Hij zou een formeel wettige aanspraak op de troon van zijn koninklijke voorzaten hebben genoten, en wellicht, zoals is aangeduid, de formeel wettige aansrpraak. Klaarblijkelijk zijn bepaalde mensen, van zeer uiteenlopende achtergronden en met totaal verschillende belangen, best bereid de geldigheid van deze aanspraak te erkennen. Zoals we eerder opmerkten, zijn de drie wijzen uit het Oosten op zoek naar ‘de pasgeboren koning de joden’. In het evangelie van Lukas (23:2 en 3) wordt Jezus beschuldigd van’... dat die man ons volk tot opstand aanspoort, het ervan afhoudt aan de keizer belasting te betalen en zich uit geeft voor de Messias, de koning. Pilatus vroeg Hem/ “Zijt Gij de Koning der Joden?f” Hij gaf hem ten antwoord: “Gij zegt het” ‘ In het evangelie van Matteüs (21:9) wordt Jezus tijdens zijn triomf-intocht in Jeruzalem omstuwd en toegejuicht door een menigte die Hem toeroept: ‘Hosanna, Zoon van David.’ Er kan in deze episode weing twijfel over bestaan dat Jezus begroet wordt als koning. De evangeliën van zowel Lukas als Johannes zijn over deze kwestie duidelijk. In allebei wordt Jezus ondubbelzinnig als koning begroet. En in het evengelie van Johannes (1:49) krijgt Jezus van Natanaël onder meer te horen:’...Gij zijt de Koning van Israël.’
Tenslotte is er dan dat opschrift ‘ Koning vande Joden’ dat Pilatus aan het kruis laat bevestigen. Zoals we al opgemerkt hebben, schrijft de christelijke traditie deze daad toe aan bespotting van de kant van Pilatus. Maar zélfs als uiting van hoon is dat volkomen onzinnig, tenzij Jezus inderdaad koning van de joden was. Als iemand een tiran en dwingeland is, zijn gezag porbeert te doen gelden, mensen te beheersen, en degene die in de macht van zo iemand is, probeert te vernederen, wat bereikt hij dan door een arme profeet van het predikaat ‘koning’ te voorzien. Als anderzijds Jezus inderdaad rechtmatig koning was, dan zou men zijn gezag doen gelden door Hem te vernederen.
Er is nog meer bewijsmateriaal van Jezus’ koninklijke status voorhanden, en wel in het evangelieverhaal van Herodes’ moord op de onschuldige kinderen (Matt. 2:3-14). Hoewel zeer dubieus als versag van een feitelijke historische gebeurtenis getuigt dat verhaal van een zeer reële vrees van de kant van Herodes met betrekking toot de geboorte van Jezus:
Toen koning Herodes dit hoorde, werd hij verontrust... Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden bijeen... en legde hun de vraag voor waar de Christus moest geboren worden. Zij antwoordden hem: “Te Betlehem in Juda. Zo immers staat er geschreven bij de profeet...” (zie Micha 5:1 Gij echter, Betlehem in Efrata, al zijt de klein onder Juda’s geslachten, toch zal er , zeg ik, iemand uit u komen die over Israël gaat heersen...)
***Bron 3: blz. 40-41***
4/5 Misschien nog veelzeggender dan bewijsmateriaal van dit soort is het eenvoudige feit dat Jezus bij een aantal beslissende gelegenheden in de evangeliën als een koning handelt, en wel heel opzettelijk Een van de welsprekendeste voorbeelden is zijn triomf-intocht in Jeruzalem, op een ezel. Bijbelonderzoekers zijn het erover eens dat deze gebeurtenis, klaarblijkelijk een gewichtige in Jezus’ loopbaan en erop berekend maximale aandaacht van zijn tijdgenoten te trekken, een zeer spicfiek oogmerk diende. Het was heel opvallend bedoeld op een oudtestamentische profetie te vervullen. In het evangelie van Matteüs (21:4) wordt duidelijk gemaakt dat de intocht de bedoeling had de profetie te vervullen van Zacharia (9:9) die de komst van de Messias voorspelt:
‘Jubel luid, gij dochter Sion,
juich, gij dochter Jeruzalem!
Zie, uw koning komt tot u,
rechtvaardig en zegevierend;
hij is deemoeig, hij rijdt op een ezel...’
Gezien jezus’ doorkneedheid in oudtestamentische leringen kan er weinig twijfel over bestaan dat ook Hij deze profetie goed kende. En in het besef van deze profetie kan Hij deze wel nauwelijks onbewust of door ‘louter toeval’ hebben vervuld. De intocht in Heruzalem kan alleen gehouden zijn vanuit de berekende gedachte zich, heel specifiek in de ogen van het volk, met de verbeide Messias te doen indentificeren, met andere woorden: met de rechtmatige koning, de ‘gezalfde’.
Meer nog Jezus was inderdaad gezalfd. Het verslag hiervan staat in verdraaide vorm in het Nieuwe Testament. Kennelijk is er een poging gedaan om er veranderingen in aan te brengen en / of het te censureren, maar desondanks kan iets van de waarheid uit de overgebleven fragmenten aan het licht worden gebracht. Zovermelden zowel Matteüs als Markus dat een koninklijke zalving plaatsvond. Matteüs 26:7, Markus 14:3-5. De betekenis is dat deze zeer kostbare olie die een der samenstellende delen van de tempelwierook was, over Jezus’ hoofd werd uitgegoten. Zoals de Ecyclopaedia judaica verklaart: ‘Bij de zalving van koningen werd het gehele hoofd met olie bedekt...’ (dl. III, p. 31). Beiden vermelden dat daar voor ‘meer dan driehonderd denaries (nardus) balsem’ werd vergoten, met een waarde van omstreeks 50 000 gulden tegenwoordig. Johannes vermeldt dat het ritueel werd uitgevoerd door Maria van Betanië, een der zusters van Lazarus, en wel op de dag voor Jezus’ triomf-intocht in Jeruzalem. Johannes 12:3-5. Hij trachgt de betekenis van deze zalving te ontkrachtendoor te beweren dat slechts Jezus’ voeten door de olie werden beroerd. Dit ondanks de verzekeringen in de evangeliën van Matteüs en Markus.
Maar zelfs daarvoor zijn er al aanwijzingen dat Jezus enigerlei vorm van officiële publieke erkenning als Israëls Messias of als rechtmatige koning genoot. Het ritueel van Johannes de Doper zou zeker wel iets van dien aard met zich meegebracht kunnen hebben. Het lijkt ruwweg analoog te zijn geweest met, bijvoorbeeld, de investituur van de prins van Wales. Gedoopt door Johannes had Jezus de bezegelende goedkeuring ‘ van een aanvaarde en erkende profeet, een eerbiedwaardig heilig man, net zoals Saul, de eerste koning van Israël, zijn ‘bezegelende goedkeuring’ ontving van de profeet Samuel. Als Johannes van dezelfde famielie als Jezus was geweest zou zijn ‘bezegelende goedkeuring’ bovendien het extra gezaggevende van een koninklijke machtiging hebben bezeten.
Eén ding lijkt in elk geval duidelijk, en dat is dat Jezus na zijn doop in de Jordaan een in het oog lopende verandering ondergaat. Voor dit ritueel schijnt Hij incognito te zijn gebleven. Zeker bestaat geen verslag van enige openbare activiteit van zijn kant, van enig gedrag dat de aandacht had kunnen trekken. Na zijn doop echter treedt Hij opeen op in het midden van het toneel, niet terugdeinzend voor het voetlicht, noch voor het toespreken van grote menigten, noch voor het feit dat Hij nu in het brandpunt van de publieke belangstelling is komen te staan. Wat meer nog zegt is dat zijn houding beïnvloed schijnt te zijn geweest door zijn ontmoeting met Johannes de Doper aan de Jordaan. Het is bijna of Hij iets van Johannes’ eigen woedende toorn, Johannes’ eigen apocaliptische bedreiging, Johannes ‘ eigen dreigende ultimata heeft overgenomen. Kortom, Hij begint precies het gedrag te vertonen dat zijn tijdgenoten van hun rechtmatige koning verwacht zouden hebben. Erkend en bekrachtigd als Messias handelt Hij van nu af aan zoals een Messias moet handelen.
***Bron 3: blz. 42-43***
5/5...Jezus was inderdaad gezalfd. Het verslag hiervan staat in verdraaide vorm in het Nieuwe Testament. Kennelijk is er een poging gedaan om er veranderingen in aan te brengen en/of het te constueren, maar desondanks kan iets van de waarheid uit de overgebleven fragmenten aan het licht worden gebracht. Zo vermelden zowel Matteüs als Markus dat een ‘koninklijke’ zalving plaatsvond. Matteüs 26:7, Markus 14:3-5. De betekenenis is dat deze zeer kostbare olie die een der samenstellende delen van de tempelwierook was, over Jezus hoofd werd uitgegoten. Zoals de Ecyclopaedia judaica verklaart: ‘Bij de zalving van koningen werd het gehele hoofd met olie bedekt...’(dl. III, p. 31). Beiden vermelden dat daar voor ‘meer dan driehonderd denaries (nardus)balsem’ werd vergoten, met een waarde van omstreeks 50000 gulden (ongeveer 25 000 Euro) tegenwoordig. Johannes vermeldt dat het ritueel werd uitgevoerd door Maria van Betanië, een der zusters van Lazarus, en wel op de dag voor Jezus’ triomf-intocht in Jeruzalem.
***Bron 3: blz. 43***
Was Jezus de enige jood die aanspraken maakte op de troon?
Hoezeer Herodes ook geminacht geweest moge zijn, zijn positie op de troon moet in theorie veilig zijn geweest. Stellig kan hij zich met geen mogelijkheid bedreigd hebben gevoeld door geruchten van een mystieke of spirituele figuur, een profeet of geestelijk leraar van het soort waarvan het in het Heilige Land van die tijd wemelde. Als Herodes zich bedreigd voelde door een pasgeboren kind (jongentje), dan kan dat alleen geweest zijn om wat dat kind intrinsiek was, een rechtmatig koning bijvoorbeeld, met een aanspraak op de troon die zelfs door Rome, in het belang van vrede en stabiliteit, erkend zou kunnen worden. Slecht een concrete, politieke dreiging van dien aard zou voldoende zijn om Herodes’ vrees te verklaren. Het is niet de zoon van een arme timmerman die de usurpator vreest, maar de Messias, de rechtmatige koning, een figuur die, krachtens inherente genealogische kwalificatie, weleens steun van het volk zou kunnen krijgen en die, zo men zich niet van hem ontdeed, hem, Herodes, tenminste op specifiek politieke gronden in gevaar zou brengen.
***Bron 3: blz. 40-41***
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten