dinsdag 5 februari 2008

1063 Hospitaalridders.

Hoe zijn de Hospitaalridders ontstaan?
Aan de wegen van het Westen en het Oosten vindt men al voor het begin van de kruistochten kloosters die gastvrijheid a pelgrims verschaffen. Omstreeks 1063 stichten kooplieden uit Amalfi (Zuid-Italië) in Jeruzalem het Hospitium, dat zijn naam geeft aan de hospitaalridders. De hospitaalridders maken zich na de eerste kruistocht los van het benidictijnenverband waartoe ze tot dan hebben behoord en sluiten zich aaneen tot een zelfstandig orde. Onder de tweede grootmeester Raimond van Puy krijgt de orde er een militaire taak bij en vormt zich om tot een geestelijke ridderorde..
***Bron 10: blz. 72/73***
Hoe waren ze georganiseerd?
De hospitaalbroeders legden de kloostergeloften van armoede, gehoorzaamheid en ongehuwde staat af. Verder namen ze het kleed aan dat ze sindsdien zijn blijven dragen: een zwatre mantel met daarop een wit, achtpuntig kruis, symbool van de acht zaligsprekingen uit de Bergrede... Voor de vervulling van de verschillende taken werden de leden van deorde in drie klassen vedeeld: als meest aanzienlijke klasse de ridders voor de krijgsdienst; dan de kapelaans voor de zuiver geestelijke en priesterlijkde functies; en voorts de servientes voor ziekenverzorging, huishoudelijk werk en schildknapendienst aan de ridders.
***Bron 10: blz. 75***
De hospitaalridders
‘De orde van de hospitaalridders of jahannieters werd niet als ridderorde gesticht, maar ontsond uit een hospitaalbroederschap, die al kort na 1063, dus voor het begin van de kruistochten, in Jeruzalem moet zijn ontstaan. Als eerste grootmeester van de orde wordt de Fransman Gérard beschouwd, maar de eer van de stichting komt toe, althans volgens de kroniekschrijver Willem van Tyrus, aan de benedictijnen van het Latijnse klooster in Jeruzalem, dat in 1063 was gesticht door kooplieden uit Amalfi (Zuid-Italië). Naast dat mannenklooster ontstond een vrouwenklooster en samen hebben zij in het eerste hospitaal gewerkt. Als schutspatroon werd oorspronkelijk de Egyptische heilige Johannes Elemosynarius gekozen, maar na de Eerste kruistocht ging men over op de meer bekende Johannes de Doper, die tot op heden de patroon van de johannieterorde is.
Aanvankelijk werden wellicht alleen pelgrims uit Amalfi opgenomen, maar al in 1080 wist een reiziger te berichten dat zich in Jeruzalem een Sint-Janshospitaal voor pelgrims uit alle landen bevond. Toen Jeruzalem in 1099 door de kruisvaarders was veroverd, werd Godfried van Bouillon op een inspectietocht door de stad zo getroffen door de verpleging die zijn gewonde soldaten in dat ziekenhuis ondervonden, dat hij een ridderhofstede en twee ovens in Jeruzalem aan de hospitaalridderschap schonk. Zijn voorbeeld werd weldra door vele kruisvaarders gevolgd; ook goederen buiten het heilige land werden geschonken. Zo onstond het over heel Europa verspreide grondbezit.
De hospitaalbroeders in Jeruzalem maakten zich in de jaren na de eerste kruistocht los van het benedictijnenverband waartoe ze hadden behoord.Ze legden de kloostergeloften van armoede, gehoorzaamheid en ongehuwde staat af in handen van de patriarch van Jeruzalem, het geestelijke hoofd van de christenen in het heilige land. Ze namen het kleed aan dat ze sindsdien zijn blijven dragen: een zwarte mantel met daarop een wit achtpuntig kruis, symbool van de acht zaligsprikingen uit de Bergrede (Mattheus 5:3-10). Paus Pschalis II stelde hen in een bul van 113 onder zijn pauselijke bescherming en bevestigde hen in het bezit van alle schenkingen, die al waren gedaan en in de oekomst zouden worden gedaan.
Op deze bul zijn in de eeuwen erna veel puselijke bullen met privilegies gevolgd. Zo werd in 1135 bepaald dat een bisschop niet het interdict, de kerkelijke banvloek, mocht uitspreken over de kerken van de johannieters, den dat zij in geval van een algemeen interict over een hele stad of streek toch met gesloten deuren voor hun eigen broeders kerkdienst mochten houden. Dit werd in 1154 in die zin uitgebreid dat ook leken in dat geval niet van deze kerkdienst waren uitgesloten. Ze kregen in 1137 van de paus het privilegie dat hun broeders bj een interdict toch recht hadden op een kerkelijke begrafenis, en dat de johannieters in het gebied waar het interdict gold, eenmaal per jaar de kerken mochten openen om er kerkdienst te houden en te collecteren. Onder broeders werden in de praktijk ook de beunstigers van de orde verstaan. Voor de gelovigen van toen, die niet konden leven zonder de sacramenten van de Kerk, warren deze bepalingen een grote troost en een reden om in hun eigen streek grond aan de orde te schenken voor de stichting van een kerk of kapel.
In deze tijd hield de orde zich niet meer uitsluitend met ziekenverpleging bezig. Onder de tweede grootmeester, Raimond van Puy, die haaar van ongeveer 1120 tot 1158 leidde, kreeg de orde er een militaire taak bij en vormde ze zich om tot een geestelijke ridderorde. Behalve de drie kloostergeloften die de broeders aflegden, namen ze ook de taak op zich met de wapens in de hand de mohammedanen te bestrijden: defensief bij het begeleiden van pelgrims of het verdedigen van burchten en offensief op veldtochten. Voor de vervulling van die verschillende taken werden de leden van de orde in drie klassen verdeeld: de aanzienlijkste klasse met de ridders vor de krijgsdienst; de kapelaans voor de zuiver geestelijke en priesterlijke functies; de servientes of dienende broeders voor ziekenverzorging, huishoudelijk werk en schildknapendienst aan de ridders. Buitenstaanders konden zich als confratres of donateurs bij de orde aansluiten en genoten dezelfde geestelijke privilegies als de broeders. Dan waren er nog de jonhanieterzusters die zich in kloosterverband aan ziekenverpleging wijdden.
Toch raar dat mensen die zien wat een oorlog allemaal uitricht met haar slachtoffers zelf nog eens extra gaan deelnemen aan die oorlog!
***Bron 10: blz. 138/139***

Geen opmerkingen: