Oorlog voeren tegen de vijanden van God
De mannen van de Kerk verwaardigen zich soms met de ridders te strijden. Door de Gregoriaanse hervorming slaaft de kerk erinde geestlijken uit de leenverhouding te bevrijden. Het lukt sommige geestelijken de ‘Godsvrede’ in te stellen, waarbij gevechten in een bepaalde periode zijn verboden.
Omdat ze de oorlog echter niet kan tegenhouden, probeert de Kerk haar te christioniseren en de ridderschap een religieus stempel te geven. Het is duidelijk dat een ridder oorlog moet voeren. Welnu, stelt de Kerk, laat hem dan oorlog voeren tegen de vijanden van God en niet tegen zijn medechristenen. Laat hem de kruisbanier naar de landen van de ongelovigen dragen. Laat hem de diensten, verricht voor zijn heer, combineren met de dienst aan Christus en Zijn Kerk. Zo wordt de ridder een vrome held, die de bezittingen van de Kerk moet beschermenen de zwakken, armen, weduwen, wezen in de naam van God moet beveiligen. Het voornaamst doel is echter de strijd tegen het ongeloof.
Twee mensen twisten over de politieke koers van het middeleeuwse Westen: de keizer van het Heilige Romeinse Rijk en de paus. Voorlopig heeft aan het eind van de 11de eeuw de paus de overhand. In dat licht moet de oproep van paus Urbanus II worden gezien: hij verzamelt het christenvolk voor een grote onderneming om in zijn naam de soevereiniteit in de heilige plaatsen te vestigen.
***Bron 10: blz. 30/31***
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten