...Aristoteles schreef rond 335 v. Chr. Speculerend over het feit dat de vader het patroon van het ongeboren kind leverde en da de bijdrage van de moeder erin bestond, dat ze het in haar schoot en ook na de geboorte in leven hield. Deze opvatting kwam de patriarchale opvattingen van de westerse beschaving in die tijd volkomen zinnig voor. Het was alleen maar redelijk dat de vader, die voor de rijkdom en status zorgde, ook de architect was vande gelaatstrekken en de aard van al zijn kinderen. Daarmee werd de noodzaak om een passnde vrouw te kiezen niet onderschat. Uiteindelijk doen zaden die in goede bodem zijn uitgezet het beter dan die welke in armetierige grond zijn gezaaid. Er was evenwel een probleem en dat was er een dat vrouwen nog lange tijd zou bezighouden.
Als kinderen worden geboren met de kenmerken van hun vader, hoe was het dan mogelijk dat mannen dochters kregen? Aristoteles heeft zijn leven lang vragen over deze kwestie gesteld en zijn antwoord was dat alle baby’s in alle opzichten identiek aan hun vader zouden zijn, en ook dat ze van het mannelijk geslacht zouden zijn, tenzij er in de moederschoot op enigerlei wijze was ‘ingegrepen’. Die ‘ingreep’ kon betrekkelijk ondergeschikt zijn en leiden tot triviale variaties als een kind dat rood haar had in plaats van zwart net als de vader - hij kon ook leiden tot belangrijke afwijkingen: het kind was misvormd of van het vrouwelijk geslacht. Deze zienswijze heeft in de loop van de historie voor veel vrouwen ernstige gevolgen gehad. Zij ondervonden dat ze aan de kant werden gezet en hun plaats moesten afstaan omdat ze geen zonen hadden gebaard...
***Bron 2 blz. 33 & 34***
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten