Wat was de taak van de gezalfde koning van de joden, de Messias?
...Het {joodse} volk beschouwde zich als ‘door God uitverkoren’ terwijl de koning van een dergelijk volk werd gezien als méér dan andere koningen, zelfs meer dan de keizer van het Romeinse Rijk. Hij was een uiting van Gods wil; een belichaming van Godsplan met het volk als geheel; de spreekbuis voor Gods bedoelingen en wensen. Hij was in laatste instantie evenzeer een orakel, hogepriester en geestelijk leider als hij koning was.
***Bron 3: blz. 37-39***
Wie kon er de gezalfde koning van de joden, de Messias worden?
Dit alles, natuurlijk in het verband van die tijd, is wat de uitdrukking ‘Messias’ betekende. In strikt letterlijke vertaling betekende ‘Messias’ niet meer of minder dan: ‘de gezalfde’. Met andere woorden: deze term duidde de behoorlijk gewijde en door God bevestigde koning aan, en werd gewoonlijk toegepast op David en de opvolgers van David, van Salomo af. ‘Elk joodse koning uit het huis van David was gekend als Messias, of Christus, en een gebruikelijke manier van verwijzing naar de hogepriester was: “Priester-Messias”...
Maar dat niet alleen: ten tijde van Jezus’ geboorte werd een militante gewapende oppositie tegen Rome georganseerd en geleid door een man die eveneens op de titel van Messias aanspraak maakte. Hij werd als zodanig niet alleen door zijn rechtstreekse volgelingen erkend, maar ook door een deel van de bevolking. Zijn zoon ‘keerde (in 66 na Christus) met de status van koning terug naar Jeruzalem’ en bezocht ‘in koninklijke gewaden gehuld’ de tempel om daar te bidden. (Judas de Galileeër en zijn zoon Manahem. Josephus, Oorlogen, II, XVII)
***Bron 3: blz. 37-39***
Hoe goddelijk was de gezalfde koning van de joden, de Messias?
Het is wel overbodig op te merken dat aan dergelijke figuren niets intrinsiek goddelijks was. Feitelijk zou de onderstelling dat enig méns God was of zelfs ‘maar’ zoon van God, in letterlijke zin voor Jezus en zijn tijdgenoten, uitermate godslaterlijk zijn geweest. Voor Jezus en zijn tijdgenoten zou alleen al de gedachte van een goddelijke Messias volstrekt ondenkbaar zijn geweest.
Maar als de dan de Messiais niet goddelijk was, zou hij stellig Gods bijzondere en unieke zegen hebben gehad. Hij zou om zo te zeggen gefungeerd hebben als Gods aardse onderkoning, die primaire schakel vormend tussen God en het gewone mensdom. Zo omvatte dan, hoewel de term ‘Messias’ eenvoudigweg ‘de gezalfde’ of ‘koning’ betekende, hoewel het begrip koningschap aanzienlijk méér dan de opvattingen over koningschap tegenwoordig inhouden.
Vertoonde de gezalfde koning en de farao van Egypte niet veel gelijkenissen?
***Bron 3: blz. 37-39***
Hoe gingen de joden om met overheersing door andere (goddelijke) overheersers?
De status van verwachte Messias werd verhoogd door de omstandigheden die in de preriode van Jezus’ geboorte in Palesstina heersten. Die periode stond voor hen die erin leefden bekend als ‘eindtijd’ of ‘laatste dagen’ (jongste dagen). Men geloofde dat de natie in een fase van cataclysmisch kwaad verzonken was geraakt. De laatste dynastie van wettige joodse koningen was bijna uitgestorven. Sinds 63 voor Christus was Israël ingelijfd bij het Romeinse Keizerrijk en genoodzaakt een aardse heerser te erkennen die, in godslasterlijke belediging van elke leerstelling van het jodendom, durfde verkondigen dat hijzelf god was. En de troon van het land was ingenomen door een marionettenkoning die als ongewettigde usurpator werd beschouwd. Herodes, die in die tijd over Palestina regeerde, was zelfs geen jood van geboorte. Hij was geboren in Idumea, een grotendeels woestijnachtige niet-joodse streek in het zuiden.
Bij het begin vanzijn regering probeerde Herodes legimtimiteit voor zichzelf te bereiken; hij verstootte zijn eerste vrouw en huwde een erkende joodse prinses, wat hem althans een vorm van wettig ‘joods’ koningschap verleende. Teneinde zich bemind te maken bij de bevolking liet hij de tempel van Jezuzalem op weergaloze wijze herbouwen. Hij verkondigde dat hij een toegewijd dienaar van de God van Israël was. Doch dergelijke geste om zijn gezag te bekrachtigen faalden jammerlijk. Hij bleef gehaat en smalend bekeken door het volk dat hij regeerde. Zelfs zijn meest genereuze daden werden vijandig en met verachting ontvangen; en dat bevorderde bij Herodes een natuurlijke neiging tot tirannie en exessen.
Dat zo’n man kon worden geplaatst in de rol van heerser over Gods uitverkoren volk werd als een vervloeking beschouwd, een ramp, door God aan zijn volk opgelegd, een straf voor overtredingen van zowel heden als verleden. Welke maatschappelijke en politieke euvelen Herodes ook mocht bedriijven, ze werden alleen beschouwd als verschijnselen van een veel dieper gelegen dilemma, het dilemma van en door zijn God verlaten volk. In het Palestina van Jezus’ tijd verbreidde zich het vurige verlangen naar een geestelijk leidsman die de natie naar God terug zou voeren en verzoening met God zou bewerkstelligen. Deze geestelijk leider zou, als hij verscheen, de rechtmatige koning zijn, de ‘Messias’. Als koning zou hij zijn volk redden. Hij zou door God, gesanctioneerd en gemachtigd door God,, zijn wil uitvoeren, zou hij de Romeinse indringers uit Palestina verdrijven en zijn eigen rechtmatige regime vestigen, even luisterrijk als wat de overlevering toeschreef aan Salomo en David. De kenmerken van de Messias worden door een geschiedschrijver van die tijd als volgt opgesomd:
...een charismatisch begiftigde afstammeling van David van wie de joden...geloofden dat hij door God zou worden opgewekt om het juk van de heiden te breken en te regeren over een hersteld koninkrijk Israël waar alle joden in ballingschap naar terug zouden keren.
Dr. H. L. Ginsberg, in de Encyclopaedia judaica, dl. XI, p. 1407.
Hoe verdraagzaam en tollerant waren de joden uit die tijd?
Wat bedoelden ze met ‘eindtijd’, of ‘laatste dagen’’?
***Bron 3: blz. 37-39***
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten