dinsdag 5 februari 2008

Een heilige bruiloft

Een heilige bruiloft
Een leerling van C.G. Jung, Esther Harding, beschrijft een deel van de riten waar ons huidige begrip ‘bruiloft’ op teruggaat, in haar boek ‘Vrouwenmysteries toen en nu: ‘Om de waarheid, dat God in de verbinding van mannelijk en vrouwelijk manifest en werkzaamis, te symboliseren, offerden vrouwen bij hun initiatie in de mysteriën van de Grote Godin hun maagdelijkheid in de tempel doordat ze ingingen op een “hieros gamos”, een heilige bruiloft, waarbij de de fallische kracht van de god ofwel door de priester of door het beeld van de fallus zelf of door een of andere vreemdeling die de nacht in het tempelcomplex door wilde brengen veregenwoorigd werd.’
Zoals wij de Maangodin ook nu nog symbolisch tegenkomen als wij opzien naar een Mariabeeld dat op een maansikkel zweeft, werd ook dat zeer oude gebruik van het ‘recht van de eerste nacht’ nog lange tijd door vorstenen edelen uitgeoefend.
De eigenlijke ‘bruiloft’ echter vond plaats in heet binnenste van de tempel, op de top van de tempelgebouwen, als de konngin of de hogepriesteres als plaatsbekleedster van de godin in de hemel zich met haar minnaar verenigde. De heilige bruiloft was een geschenk aan de heerseres in de hemel en tevens aan de vruchtbaarheid van de aarde. Lange tijd zou volgen wat men er nu over wee de minnaar van de koningin voor die vruchtbaarheid gestorven zijn. Aansluitend bij de oude gedachte aan de plant die moet sterven om nieuw zaad voortt te brengen moet ook na de ‘hieros gamos’ het verwekkend principe sterven, om dan later als jeugdige minnaar weer ter wereld te komen. De eeuwige kringloop van worden en vergaan vond in de tempel zijn climax, als de koning, die in later tijd een jonge god werd, geofferd werd. De gebruiken ddarbiij waren zeer onderscheiden. Onder andere zou daarbij het getal zeven tot heiligheid zijn gekomen, omdat de koning tijdens de zevende volle maan na de korste dag van het jaar werd geofferd. Dergelijke nauwkeurige berekeningen laten zien hoezeer de mens het offer van de natuur serieus nam - opdat deze er door weelderige vruchtbaarheid voor zou bedanken.
Een sprekende aanwijzing van zulke ons soms toch wel onbegrijpelijk voorkomende gebruken is de sage van de Egyptische Osiris, wiens lijk in stukken werd gehakt. In de vroegste tijden zou men mogelijk inderdaad bij midzomer de beenderen van de geofferde koning over de akkers uitgestrooid kunnen hebben, maar hoe vaker men met het neuwe jaar de wedergeboorte vn de koning in een jeugdige opvolger vierde, en hoe verder de tijd voortschreed, hoe meer ook in de positie van de te offeren man geleidelijk aan verbetering kwam. Terwijl bij het begin van elk nieuw jaar ook nieuwe minnaars voor de koningin gekozen werden, wordt hij later tot zoon én minnaar, die moet sterven om daarna terug te keren, en als zodanig zien wij hem op de schoot van vele godinnen en niet op de laatste plaats van de Pietà.
In haar boek Dawn of het Gods beschrijft Jacquetta Hawkens de metgezel van de Kretenzische godin: ‘Ze gaat vergezeld van een jonge mannelijke godheid, een Jaargeest, die haar minnaar én haar kind is, die sterft en weer verrijst - het is de Kretenzische versie van Adonis.’ In de loop van de tijd ontstonden uit de minnaars in de mythe goden, en langzamerhand kregen ze ook namen, die nog weer later de ons bekende woorschristelijke goden werden. Weldra werden ook de koninen, die in de riten steeds de positie van godheid hadden, niet meer feitelijk geofferd. ‘Reeds in het oude Babylon was dat gebruik n zoverrremilder geworden, dat de koning ijdens het Nieuwjaarsfeest in de tempel alleen ontkleed, vernederd en geslagen werd, terwijl op het marktplein een remplaçant, die met alle luister ceremonieel op de ttroon gezet was, met de strop gedood werd,’ beschrijft Leo Frobenius in zijn boek ‘The Chikhood of Man’ dat oude gebruik.
***Bron 9: blz. 86/87***

Geen opmerkingen: